We bevinden ons nu in het landschap waar de Zaanstreek begon.
Al in de IJzertijd, vanaf 500 voor Christus, woonden er mensen in het veenmoeras. Op de hogere delen zijn hun boerderijen teruggevonden. In de Romeinse tijd rond het begin van de jaartelling steeg het water, waardoor mensen zich moesten terugtrekken op de smalle zeereep in het westen.
Rond het jaar 900 werd het daar te vol. De grote eikenbossen waren gekapt en het zand begon te stuiven. Door een betere afwatering raakte het veenmoeras weer bewoonbaar. Zo kwam er vanuit de duinen een beweging van pioniers op gang. Ze groeven lange, evenwijdige sloten vanaf de hogere delen van het veen naar de kreken en riviertjes. Zo ontwaterden ze het land en konden ze er akkerbouw bedrijven.
Maar al heel snel klonk het ontwaterde veen in, waardoor het weer te nat werd. De boeren maakten een volgende ‘slag’, ze schoven hun akkers hoger op de veenhelling. Ze hadden wel geleerd dat ze zich tegen het water moesten beschermen: hun boerderijen bouwden ze nu op de hoge zijde van hun land, achter een dijk met sloot die het water van het onontgonnen moeras moest opvangen. Zo ontstonden de kenmerkende, soms extreem lange lintdorpen.
Het eerste Assendelft ontstond rond het jaar 950. Archeologen hebben onder andere het kerkje teruggevonden. Het huidige lintdorp is van een eeuw later. Het werd voor het eerst in een document vermeld, als Ascmannedilf (de gracht van de bijlmensen, volgens sommigen nazaten van Vikingen), in 1063.
De andere Zaanse dorpen zijn op een vergelijkbare manier ontstaan, maar ze zijn niet allemaal gesticht door mensen uit de duinstreek. Het zou nog tot de negentiende eeuw duren voor het hele gebied zichzelf als ‘Zaans’ ging beschouwen.